Amos
Dit is het verhaal van
Amos*. Amos is zwart. Hij is een chauffeur bij de garage van een grote Japanse
autofabrikant. Hij brengt klanten naar huis of naar hun werk nadat ze hun auto
bij de garage achterlieten voor onderhoud of herstel.
Maandagavond voerde
Amos me naar huis. Verder dan wat beleefdheden kwamen we niet; er zaten nog twee
soldaten in de auto.
Vandaag belde Marieta*
me. Marieta werkt bij de zelfde garage. Ze is blank. Ze coördineert alle
herstellingen. “Jouw auto is nog niet klaar,” zei ze, “maar ik stuur onze
chauffeur. Die kan je naar je werk brengen en hij haalt je op als je auto hersteld
is. Waar woon je?” Ik geef haar mijn adres en leg uit dat de chauffeur bij het
hek van het complex het huisnummer moet indrukken zodat ik het hek kan openen
en hij kan binnenrijden. “Ag nee, mevrou, dis te moeilik. Die drywer is nie
baie slim nie. Kan jy asseblief by die hek op hom wag?” Zo gezegd zo gedaan,
even later sta ik in de snijdende wind aan het hek uit te kijken naar een
grijze auto. Marieta heeft hem in detail beschreven. Veiligheid voor alles,
nietwaar. Amos komt eraan. “Aha,” zegt hij, “ik ken je nog van maandag.” Ik
groet en stap in zijn warme auto. Amos is een kleine, schriele, oude man. Hij
mist heel wat tanden. Zijn tong schuift bij het spreken uit zijn mond en hij
stottert een beetje. Het maakt het lastig om hem te verstaan.
We praten over de
sneeuw die onlangs viel. Volgens hem lag er in 1963 een laag van meer dan 5 cm
sneeuw in Bloemfontein. Ik vraag hem, in het Engels, of hij liever heeft dat ik
Afrikaans praat. Hier in de Vrijstaat is Afrikaans vaak de lingua franca.
“Alles is goed, mevrouw”. We rijden over de brug van Church Street waar ze al
maanden aan het werk zijn en het totaal niet opschiet. Al het verkeer moet over
één rijstrook en dat veroorzaakt lange files. “Het is weer door corruptie,
mevrouw. Het hele land is er vergeven van. De aannemer die deze aanbesteding
kreeg is duidelijk niet de beste, maar hij heeft wel de juiste persoon geld
gegeven.” Het is alsof Amos nu pas goed op dreef komt. Hij vertelt dat hij niet
meer voor het ANC gaat stemmen. “Hoe kan ik stemmen op een man met zoveel
vrouwen? Er gaan zoveel dingen mis. Veel mensen in de locatie (=township)
willen niet meer gaan stemmen. Maar ik zeg hen dat ze moeten stemmen, maar voor
een andere partij. Want als je niet stemt, dan geef je je stem eigenlijk aan de
meerderheid.”
Later die dag staat
Amos stipt op tijd op me te wachten als ik het universiteitsgebouw uitstap. Ons
gesprek gaat gewoon verder. Wanneer hij hoort dat ik tot vorig jaar in Zambia
woonde, vraagt hij honderduit. Of er ook corruptie is? En hij voegt er meteen
aan toe, “Hoe komt het toch dat wij hier in Afrika enkel aan onszelf denken?
Onze leiders denken alleen aan ik,
niet aan hun mensen.”
Het is even stil in de
auto. “Weet je,” vertrouwt hij me toe, “jij bent helemaal anders. Jij luistert
naar me. Ze zeggen dat de boers (=de Afrikaners) racisten zijn, maar onze
regering nu, dat zijn ook racisten. Ze blijven maar praten over zwart en wit.”
Het komt er wat abrupt uit, maar ik begrijp wel wat hij bedoelt.
We draaien de oprit
van de garage op. Marieta staat te wachten met de sleutel van mijn auto. Ik
bedank Amos voor de rit en het gesprek en stap uit. “Oh here,”
zegt Marieta, “hy is so ’n liewe man”. “Ja,” beaam ik, “we hadden een heel interessant gesprek”. “Echt?”,
vraagt ze verwonderd.
Marieta werkt al 18
jaar voor deze garage, Amos 30 jaar. Zij vindt hem niet slim, wel lief en meelijwekkend.
Maar hebben ze ooit al echt met elkaar gepraat?
Jonathan Jansen, de
rector van de Universiteit van de Vrijstaat, heeft gelijk als hij zegt: “We
need to talk”. Dat is precies wat dit land nodig heeft.
*niet hun echte naam
Reacties
Een reactie posten